SCRIPTIE over Houtsnijkunst van FOLKERT JANS DE HAAN























CHRISTUS AAN HET KRUIS
Een scriptie van FOLKERT DE HAAN
Als leerling voor de hoofdakte van de "CHRISTELIJKE KWEEKSCHOOL" te Groningen.
                                                        DE HOUTSNIJKUNST
HOUTSNEDE van ALBRECHT DÜRER (Ongeveer 1496)
De VIER APOCALYPTISCHE RUITERS
HOOGDRUK
Men onderscheidt in de grafiek drie hoofdtechnieken, waarin al de overige technieken kunnen worden ondergebracht. Deze hoofdtechnieken zijn:
HOOGDRUK
DIEPDRUK
VLAKDRUK
De hoogdruk is wel de oudste, zij werd reeds ver voor de geboorte van Christus door de Chhinezen bij het vervaardigen van hun kunstvolle houtsneden en blokboeken in toepassing gebracht. De Houtsnijkunst kwam later vooral ook in Europa op. Uit de Houtsnede- kunst ontstond weldra het drukken van blokboeken, ook werkte ze de uitvinding der boekdrukkunst in de hand. Het drukken met de losse letters was ongetwijfeld een geweldige stap vooruit. Bij de hoogdruk worden de hoge gedeelten afgedrukt. Alles wat dus wit is bij de afdruk is vooraf uitgestoken. Voor deze techniek leende zich het zachte hout bij uitstek. Ook de letterdruk is hoogdruk en het behoeft eigenlijk geen betoog, dat als illustratie een houtsnede of houtgravure wel het meest tot zijn recht komt. Tot de hoogdruk behoren ook de houtgravure en de linoleumsnede en uiteraard ook het lijncliché.
OVERZICHT DER HOUTSNIJKUNST
EERSTE TIJDVAK
1100- 1500 Van oorsprong tot hoogtepunt
1500- 1600  Bloeitijd en geleidelijk verval
1600- 1700 Volkomen verval
TWEEDE TIJDVAK
1700- 1770 Langzame wederopbloei
1770- 1830 Terugkeer tot de voormalige bloei
1830- 1880 De met mechanische middelen vervaardigde illustratieve houtsnede
1880- tot heden Nieuwe opvatting van het begrip der Houtsnede
VECHTENDE RIDDERS
VECHTENDE RIDDERS UIT DE "KRONIEK VAN BRABANT
Houtsnede uit een incunabel
ANTWERPEN 1497

De MIDEELEEUWSE HOUTSNIJKUNST is aanvankelijk nog vrij primitief. De houtsneden doen tekeningachtig aan. Omsteeks 1470 wordt de techniek meer beheerst en steeds meer volmaakt. De bloeitijd der Houtsnijkunst ltgt tussen de jaren 1500- 1600. Bekende houtsnijders zijn DÜRER, HOLBEIN, BALDUNG GRIEN, LÜZELBURGER, LUCAS VAN LEYDEN, ALTDORFFER en OOSTZANEN.
HOUTSNEDE VAN DE HAARLEMSE
HOUTSNIJDER UIT DE INCUNABEL
"DER SONDEREN TROOST" 1484
Bijbelse taferelen


BIJBELSE TAFERELEN




DE ZIEL BETREEDT DE TUIN GODS






Houtsnede van de Haarlemse Houtsnijder, uit "HOOFKIJN VAN DEVOTIEN,  INCUNABEL, Haarlem, 1487

Roeland met de olifant


ROELAND MET DE OLIFANT EN DURENDAL DRUKKERSNERK VAN ROLAND VAN DEN DORPE TE ANTWERPEN, ongeveer 12500
KRUISDRAGING















Hotsnijde van Jacob Cornelidz van Oostzaan 1514
PYRAMUS EN THISB
Houtsnede van Urs Graf 1485- 1529
Op reis naar het heilige graf


Houtsnede door Erhart Rewyck
Illustratie van Breidenbach's
"Peregrinationes ad sepulchrum Christi" te Lubeck 1486


LANDSCHAP



Houtsnede van de Haarlemse Houtsnijder, uit het BOEK VAN DE PROPRIËTEITEN
DER DINGEN, incunabel, HAARLEM, 1480
PLOEGER EN SCHEPER    





Houtsnede door PIETER COECKE VAN AELST, 1544




Houtsnede uit "DAS NARRENSCHIFF" 
Houtsnede van een onbekende meester
DANS  

Houtsnede van CHRISTOFFEL VAN SICHEM 1650
BOEREN OP DE MARKT   


Deze houtsnede, gemaakt in het jaar 1650, in de vervaltijd van de houtsnijkunst, is een copie in hout van een zeer bekende kopergravure van de bekende Duitser ALBRECHT DÜRER, die leefde in de bloeitijd van de houtsnedekunst. Van 1600- 1700 werden en vooral in de Zuidelijke Nederlanden door tal van kunstenaars copieën naar scilderijen en dergelijke van bekende meesters gemaakt. Hoewel iets kunstzinnigs en een gedegen techniek niet aan deze werkjes ontzegd mogen worden, geven ze geen beeld van de oorspronkelijkheid en het scheppend vermogen van de maker.




Een kopergravure van ALBRECHT DÜRER, 1512. De houtsnijder Christoffel van Sichem maakte er een geraffineerde van in hout 1650
HET GROENTEBOERTJES































Een kopergravure van ALBRECHT DÜRER 1512. De Houtsnijder CHRISTOFFEL VAN SICHEM maakte er een geraffineerde copie van in hout 1650
CHRISTUS AAN HET KRUIS
Houtsnede van 1498 van A. DÜRER.
Illustratie uit "Het grote lijdensverhaal, Duitse vroegrenaissance.
DE ZEVENKOPPIGE DRAAK
 Houtsnede van 1498 van A. Dürer. Illustratie bij "HET BOEK DER OPENBARING" van St. Johannes, vroeg-renaissance
Columbus landt op Haïti, dat hij "HISPANIOLD"noemde.
Houtsnede uit 1494
DE APOCALYPTISCHE RUITERS
Houtsnede van 1498 van ALBRECHT DÜRER 1471- 1528. De Duitse vroeg- renaissance.
VLUCHT NAAR EGYPTE
ALBRECHT DÜRER
JACHT MET HONDEN EN OP EDEL WILD
Houtsnede uit NEW JAGD UND WEYDWERCK 1592
GEBOORTE VAN CHRISTUS


Naar de miniatuur uit het handschrift van Hubertus de Prévost, ca. 1459


Heer Lutolt von Seven op reigerjacht met de valk
Uit het Manessische handschrift
DODENDANSEN
Houtsnede van HANS HOLBEIN 1525

n en na de Middeleeuwen konden vele kunstenaars, houtsnijders, schilders en beeldhouwers zich bezig met het uitbeelden van de dood, die niemand spaart. Men gaat er van uit, dat de dood steeds ieder op zijn levensweg vergezelt, zowel de boer als de geestelijke, de edelman en de marskramer. Ook in de literatuur vinden we deze gedacht terug, voornamelijk in de balladen. Vooral Holbein 1497- 1553 sneed vele dodendansen in hout. Een beroemd werk van hem is onder anderen de " Imagines mortis", een cyclus van 4 bladen, gemaakt in het jaar 1538
DE GEBOORTE VAN CHRISTUS
Houtsnede van HANS BALDUNG GRIEN 1480- 1545

CALVARIENBERG
Houtsnede van J. C. Van Oostzanen 1511
Houtsnede van GEOFFREY TORY 1531
Lijsten losse blokken, teksten gezet uit gegoten letter.
Houtgravure, dus op kopshout met de burijn gestoken, van THOMAS BEWICK. Let op het vervloeien van de druk naar de randen en in de lichte partijen. Hret blok is namelijk plaatselijk lager geschaafd. Met THOMAS BEWICK begint de opbloei van de houtsnede, die later echter weer ontaardt, hoewel BEWICK zoiets niet bedoeld heeft. Hij was van huis uit graveur en het wekt dus geen verwondering, dat hij veel en voornamelijk houtgravures maakte.
 DON QUICHOTTE
Een houtgravure naar een tekening van GUSTAAF DORÉ gesneden door de houtsnijder H. PISAN. De houtsnede, liever gezegd de houtgravure in nieuwe banen geleid door BEWICK ontaardde in deze kunst. Ateliers werden opgericht waar auarellen, schilderijen, tekeningen en dergelijke op deze wijze werden gecopiëerd. Dergelijke "kunstproducten" vonden vaak een plaats in bladen als Punch en Times. Vooral Fransen en Engelsen waren hierin meesters. Ook de houtsnijkunst in Holland werd er zeer sterk door beïnvloed.
HEINRICH HEINE
In 1851 naar een houtsnede van E. B. KIETZ


DE DOOD ALS VRIEND

Houtgravure van ALFRED RETHEL, 1851
Een houtsnede van Aad de Haas op de tentoonstelling "CONTOUR"in het Prinsenhof te Delft



"AVOND"
Houtsnede van Rudolf Warnecke


Houtsnede van R. SNAPPER
Als reactie op de toongravure door de navolgers van Bewick, die deze tot een aanfluiting
maakten, wilde men voornamelijk ook in Nederland weinig meer weten van de burijn en ging men er toe over in louter zwart- wit te werken. Hierdoor ontstonden zeer fraaie diepzwarte houtsneden. De Houtsnijkunst leefde steeds meer op.
Na 1920 echter ging de jongere generatie, onder anderen Bulder, Mauwe, Rozendaal, Rueter, weer tot de oude kunst van Bewick terug. Gedeeltelijk nam gedachten van deze over en ontstond een geheel nieuwe kunst.

AANBIDDING DER HERDERS
Houtsnede DIRK DE BRAY

Houtsnede van G. JEGHER naar P. P. RUBENS
Waarschijnlijk door Rubens met waterverf opgewerkt. Mogelijk probeersel voor een druk van twee blokken.
Houtsnede van R. SNAPPER
Houtsnede van de kunstschilder J. H. PIERNEEF


TERUGKEER VAN DE VERLOREN ZOON

Ets van REMBRANDT 1636
Kopergravure van een onbekende meester

Diepdruk

Tot de diepdruk behoren de kopergravure (en andere metaalgravures), en de ets. Bij de kopergravure wordt een tekening gemaakt in het metaal door burijntjes. Vervolgens wordt de plaat ingeinkt en door  zware persing afgedrukt. Het etsen is een langduriger en moeilijker werk. Op een metaalplaat wordt een etsgrond aangebracht, een mengsel van hars en andere bestanddelen, pek, was, enz. een soort vernis dat door een walmende kaars wordt beroet, nadat de etsgrond op de koperplaat is vastgesmolten. Met een etsnaald wordt nu in de etsgrond een tekening gemaakt zo diep, dat het koper bloot komt te liggen.

Nu wordt de plaat door zuur gebeten, zodat fijne lijntjes ingevreten worden en er in het koper een tekening komt. Het vernis kan er worden afgehaald en een afdruk, de eerste staat, worden gemaakt. Ook kan de etser de genoeg uitgebeten lijnen met het vernis dichtmaken en andere lijnen weer dieper (worden) uitgebeten. Het laten bijten van het zuur is een moeilijk werkje, dat veel meesterschap en intuïtie vergt. Ook het walmen is vrij moeilijk, omdat de vernislaag gemakkelijk kan barsten. Onder een zware pers wordt de plaat bij het afdrukken gelegd, met daarop reen paar wollen of vilten doeken, die bij het afdrukken in de lijnen van het koper weggedreven worden, zodat het buigzame, bevochtigde papier de inkt uit de diepe lijnen op kan nemen. 

Bij de droge- naald- ets wordt vluchtig en snel met de naald een tekening op het koper, zonder etsgrond, gebracht, waardoor aan weerszijden van een dergelijk zacht ingekrast lijntje de zogenaamde braam ontstaat, die bij de afdruk een mooi effect geeft. De braam slijt nogal snel, zodat van een dergelijk droge- naald maar weinig afdrukken kunnen worden verkregen. O0k Rembrandt maakt hiervan gebruik

HENRIETTE ROLAND HOLST
Litho van AART VAN DOBBENBURGH 1949



                          VLAKDRUK

Tot de vlakdruk behoort de litho. Vlakdruk is dus uit de aard der zaak steendruk en werd in het jaar 1796 uitgevonden door de Duitser ALOYS SENEFELDER.  Het principe is eigenlijk erg eenvoudig.
SENEFELDER tekende met vet krijt op gepolijst lalksteen, bevochtigde deze, zodat de niet vette gedeelten het water absorbeerden, vervolgens werd de steen met inkt ingerold. De inkt hechtte zich alleen aan het vette krijt en er kon dus nu van de tekening een afdruk verkregen worden.
Vooral in de negentiende eeuw werd deze techniek veel toegepast, hoewel men in de laatste tienttallen jaren deze werkwijze is gaan uitbuiten.

ERIC RAVILIOUS 1933
Houtsnede voor een prospectus van The Cornhill Magacine

ERIC RAVILIOUS
Illustraties 1933


JOHN BUCKLAND WRIGHT
HOUT SNEDE




Hedendaagse ENGELSE HOUTGRAVURES


door JOHAN SCHWECKE











nwillekeurig gaat men over tot vergelijking met de gelijksoortige kunst bij andere naties, wanneer een uiting van kunst van een bepaald volk in een zeker tijdvak een kenmerkend karakter heeft. En nu moge het zijn, dat ook de Tsjechen, Franse, (Valentin le Canpion), Talianen (Italo Zetti) en Nederlanders zeer begaafde houtgravures bezitten, wij kennen geen enkel land, waar zovelen zich verdringen op eenzelfde hoogt van kunst en technische bedrevenheid als in Engeland. De hedendaagse Engelse houtgraveerkunst boeit ons om haar lyrisch idioom, zowel in gebonden al ongebonden vorm, alzo niet alleen al vrije prent, maar ook als boekillustratie en andere toegepaste grafiek.
In februari 1936 hebben wij het boorrecht genpten in de hostaf een betrekkelijk grote hoeveelheid Engelse houtgravures bijeen te zien op een tetoonstelling, bij Esher SurreybArt Galleries Ltd gehouden door de leden van de Royal Society of Painters, Etchers and Woodengravers en bij die gelegenheid bleek hoe nuttig en leerrijk een expositie kan zijn. Zij heeft een sterke indruk achtergelaten, doordat in een overzichtelijk geschikt geheel niet alleen opvallend veel schoons werd geboden, maar tevens werk van een begaafdheid, waarvan men in ons land nog maar weinig begrip had.

Ware de oorlog niet tussenbeide gekomen, dan zouden wij eerder hebben getracht aan deze kostelijke uitingen van Engelse kunst meer bekendheid te geven. Het wisselen van brieven met buitenlandse kunstenaars eist veel tijd, vooral wanneer daarmee het verzenden van prenten is gemoeid. Door de tijdsomstandigheden waren velen niet meer op de oude adressen bereikbaar en zo hebben wij oms tenslotte, na veel moeijlijkheden te hebben overwonnen, een denkbeeld gevormd van het peil, dat de Engelsen hebben vermogen te bereiken in een kunstanbacht, het houtgraveren, waarvan de bakermat. dankzij THOMAS BEWICK (1753- 1828), hun land zelf is.
Een deel van hetgeen wij aan beelden konden verwerven, dank zij de medewerking van kunstenaars en de ijverige secretaresse Margaret Pilkington van The Society of Woodengravers te Manchester, moge in dit artikel een plaats vindenDe indruk, die de genoemde tentoonstelling had gewekt, werd niet alleen door de prenten uit de laatste tien jaren, voor zover zij ons konden worden toegezonden, bevestigd, doch in enkele gevallen zelfs versterkt. Waren destijds van de begaafde JOAN HASSALL nog slechts enkele stukken aanwezig, die, weliswaar aantrekkelijk zijnde, toch niet bijster boeiden, deze kunstenares heeft zich op verrassende wijze ontwikkeld. Wij komen straks nader op haar werk terug.


Wij  herinneren ons voorts niet enig werk te hebben gezien van de buitengewone kundige a. Reynolds Stone, die onder de houtgraveurs wel het meest op de voorgrond treedt. Artiesten als CLARE LEIGHTON, JOHN FASRLEIGH- bekend om zijn illustraties nij Shaw's The Black Girl- CLIFFORD WEBB, ERIC RAVILIOUS, hebben wij destijds in hun werk kunnen bewonderen, alsook de archaïserende ERIC GILL, tevens beeldhouwer en auteur. En wij misten er een figuur als JOHN BUCKLAND WRIJGHT, ongtwijfeld ten gevolge van zijn toenmalig, langdurig verblijf te Parijs. Hij werkt thans weder sinds een aantal jaren in Londen.
De motieven van de houtgravures bewegen zich veelal om die van het dorps- en buitenleven, van parken en tuinen, het aanminnig- pastorale. De Engelsman houdt nu eenmaal van de natuur, van zijn cottage en dat wij die liefde in de kunst vinden weerspiegeld, is even logisch als de zekerheid, waarmee hij,  door die liefde gesterkt, de beelden in het hout oproept. Men behoeft zich slechts te oriënteren in de poëzie om overtuigd te zich van de echtheid van dit nationale gevoelsleven. De voorliefde voor bloem en plant en dier vinden wij terug in de Engelse verzen vasn meester- dichters als KEATS en SHELLEY en TENNYSON en het fijn genuanceerde van het diepere natuursentiment ligt als een parelend- grijs fluïdum over de schilderkunst van een TURNER en CONSTABLE.
Liefde voor de natuur treffen wij trouwens in sterke mate reeds bij BEWICK aan, die zelf een begaafd kunstenaar was. Hij heeft voor het eerst kopspalmhout gebruikt, d.w.z. hout, dat dwars op de stam is afgezaagd. In het oppervlak van de aldus verkregen stukken kan men, doordat [almjout uiterst dicht door de natuur is geweven, met een puntig, scherp werktuig, dat ook voor kopergravures wordt gebruikt (burijn), gemakkelijk graveren. Dit moet in die zin worden verstaan, dat een met dat instrument gegrifte lijn geen rafels geeft, maar zuiver de scherpte, waarmee zij gezet is.
Men heeft BEWIK wel verweten, dat hij, zelf ook kopergravur, de techniek van de kopergraveerkunst op het hout overbracht, maar dit verwijt is onbillijk en niet steekhoudend. Niet alleen, dat het grote verschil in aard van het materiaal, koper en hout, bij de beoefening merkbaar is en bij de afdrukken zichtbaar blijft, de houtgravure is een vorm van hoogdruk en de kopergravure een type van diepdruk.
Door de periode, waarin hij leefde, was zijn stijl een geheel andere dan die van moderne hougraveurs. BEWICK breschikt in elk geval over een meesterlijk tekentalent. Met weinige, haast onopvallende middelen wist hij een stukje herdersleven of het gedoe op een boerderij in beeld te brengen, zo suggestief, dat als het ware een klein verhaaltje aan de beschouwer werd voorgezet. De mens in zijn dagelijks bedrijf, kippen en ander gedierte op een erf, dat alles trilde bvan leven, dank zij een natuurlijke compositie en een aantal bewegelijk gekerfde lijntjes, die de figuren vormen. Het is een geheel eigen trant, waarin BEWICK werkt, een die tot navolging uitlokte. Aanvankelijkheid werkten velen dan ook in zijn stijl, waarmee zij zijn typische kunst in zekere zin eer aandeed. Doch een schone toekomst scheen de houtgravure tovch niet behoren. Zij werd gaandeweg gezien als een uitnemend reproductie- middel, zolangde fotoshemigrafische procédé's nog niet waren uitgevonden. Het waren beroepsgraveurs, die de boekillustraties met allerlei instrumentjes in het hout aanbrachtwen, volgens de artistieke ontwerpen van een GUSTAVE DORÉ in Frankrijk, ADOLF MENZEL in Duitsland en CHARLES ROCHUSSEN in ons land.
Nu de 19de- eeuwse inzinking begon de herleving, dankzij WILLIAM MORRIS (1834- 1896), die zich bij de Prae- Rafaëlieten had aangesloten. Hij herstelde de houtsnede in eer, als uiting van kunst, ook in haar toepassing. De styleren voor de decoratieve kunst werden wederom ontleend aan gewas en bloem en in de stijl huldigde hij begrip en leer der Middeleeuwen. MORRIS, dichter, socialist, idealistist, reformator, kunstnijvere, boekdrukker, geestdriftige bovenal, werd zich zijn verband met de Middeleeuwse cultuur bewust door het boek STONES OF VENICE, dat de bdekende criticus JOHN RUSKIN (1809- 1900) in 1854 publiceerde. Door zijn reis langs de kathedralen in Noord- Frankrijk kwam hij bovendien geheel onder de invloed van de kunst der Gothiek. In 1891 richt hij de Kelmscottpress op, mede ten einde zijn eigen boeken typografisch beter te kunnen verzorgen en versieren. Dit wad het begin van een tijd vol schoon gebeuren, al duurde het lang voordat men geheel van de banden van het Victoriaanse conservatieve tijdperk was bevrijd. De opleving werd gestuwd door de mannen als CHARLES RIKETTS,

CLIFFORD WEBB

CHARLES SHANNON in samenwerking met REGINALD SAVAGE, STURGE MOORE en LUCIEN PISSARO, die uit Parijs afkomstig was. In 1907 reeds ERIC GILL zich een uiterst gevoelig tekenaar van letters en geleidelijk traden meer kunstenaars op de voorgrond. Een hunner, PERCY DELF SMITH, is nog steeds werkzaam.
PERCY DELF SMITH

Voorts hebben tal van persen (Privatepresses), met kundige en artistieke leiders, de boekkunst in Engeland en eigenlijk in geheel Europa en een deel van Amerika, grote dienst bewezen, door er naar te streven, het boek weder als voorwerp van kunst te beschouwen. Het is niet meer dan een verdiende hulde, hun namen even in herinnering te brengen voor zover zij inmiddels zijn opgeheven; ver schillende andere genieten een wereldreputatie om de fraaie uitgaven, meestal geïllustreerd met houtgravures, welk bij hen verschijnen. Zo noemen wij de Vale- press (CHARLES RICKETTTTTS), de Eragny- Press (LUCIEN PISSARO), de Doves- Press (COBDEN SANDERSON en EMERY WALKERS), de Ashendene- Press (John HORBY), de Essex- press (C.R. Ashbee), de Dun Emer- Press (ELIZABETH CORBETH YEATS), de Nonesuch- Press, de Gresset- Press, de Grwegynog- Press en de Golden Cockerel Press.
Het is geenszins omwillekeurig, dat wij op het grote terrein der boekillustratiekunst zijn aangelegd Wanneer wij de hedendaagse houtgravures vergelijken met de kunst van een vroegere periode valt een neiging tot binding, tot samenvatting waar te nemen. Dit verschijnsel is in wezen niets anders dan een symptoom van het nieuw- zakelijke. Daarbij treft nog een andere bijzonderheid. Al deze talenten bewegen zich feitelijk in de richting van de boekillustratiekunst; een tweede binding dus. Het kan zijn. dat het epische- lyrische karakter van veel prenten tot deze overweging leidt. Het is in geen geval ongunstig, novh voor de kunstenaars, noch voor hun kunst. De vele opdrachten, die hun van uitgevers toevallen voor het illutreren van hun boeken, betekenen tevens het behoud van hun aretistieke kracht. Zij zijn er voor gevrijwaard zich te verliezen in de losbandigheid van de vrije prent, een gevaar, dat bij de tomelozen meer dan eens sluimert. Thans worden zij gebonden aan een opdracht, een motief, dat zij gedragen





























HOUTGRAVURES DOOR JOAN HASSALL
en aanvaardbaar, bewegelijk en toch speels- bewogen, aan de stijl der typografie moeten paren. Het is, zouden wij willen zeggen, de schone erfenis van MORRIS, de werking van zijn krampachtig streven, dat zich na vijftig jaar nog bezig is te openbaren. Hoe het zij is verheugend, dat het werk der hedendaagse Engelse houtgraveaurs zo van nature gewillig neigt naar de gezstyleerde vorm van het boek, waarvan de verzorging in het oude Albion op zulk een hoog peil staat. Het bewijst, dat de kunstenaars in de richting van het illustratieve denken, dat zij een beeld in zich opbenen en weergeven door de werking van het woord. Het boek roept de i;;ustrator tot ordening van zijn gedachten- en gevoelsleven. Het ware eeen wangedachte, te menen dat daardoor aan inspiratie wordt ingeboet of verstikt. Menig werk op het gebied van de toegepaste kunst is een stralend pkeidooi voor de eaarheid, dat de gelegenheid de kunstenaar maakt, menige tekst is de bron van schone ingeving. De meeste Engelse houtgravures van de laatst dertig jaar hebben een literaire allure, een geestelijke achtergrond en deze is een kracht in het bestand der kunst.
Zoals gezegd vinden de graveurs hun motieven in de natuur, het leven in een kleine plaats of op het land. Grillige fantasoeën als van een ODILON REDON of, bij ons, een, een PRANGE, biden zij ons niet. Hetgeen niet betekent, dat zij niet buiten de weergave van de dagelijkse realiteit zouden kunnen treden. BUCKLAND WRIGHT toont ons zijn illustere verbeeldingen bij KEATS'ENDYMION en BLAIR HUGHES STANTON illustreerde het verhaal van de Heilige Johannes. Maar in alle gevallen met een verbluffende beheersing van de techniek, met grote virtuositeit. Het is opvallend, dat zich onder degenen, die de houtgraveerkunst beoefenen, zoals vrouwen bevinden en dat deze het bovendien tot een eerbiedwekkende hoogte hebben gebracht. De reeds genoemde KOAN HASSALL, zuster van de dichter CHRISTPHER HASSAL en dochter van een bekend affiche- tekenaar, is een geheel eigen talent en doet in technische begaafdheid niet onder voor AGNES MILLER PARKER of CLARE LEIGHTON. Namen als HELEN BINYON, GERTRUDE HERMES, RACHEL RONERTS, BARBARA GREG, JOAN HYDE, hebben voorts een goede klank.
Wij kunnen niet beter doen dan vorenstaande gedachten te toetsen aan het werk van enkelen, dat wij hierbij, op enige uitzonderingen na, afbeelden. Van een kunstenaar als ERIC RAVILIOUS konden wij geen oorspronkelijke prenten in handen krijgen doordat hij in 1942, 39 jaar oud, van een militaire vliegtocht naar Ijsland niet is teruggekeerd. Hij begon als houtsnijder, ontpopte zich spoedig als habiel houtrgaveur en uitnemend boek illustrator. Later wijdde hij zich aan het maken van muurschilderingen en aqurellen en hij hield zich bezig mrt lithograferen en decoreren van aardewerk. Daarna is hij begonnen met het ontwerpen van patronen voor stoffen en hij experimenteerde met het reproduceren van weefsels. Over zijn houtgravures, die over het algemeen donker van expressie en fors van voordracht zijn, is in 1946 een mooi geïllusteerd boekje vershenen van de hand van ROBERT HARLING (Faber and Faber Ltd., London W. C.) Vooral de daarin opgenomen vignetten en andere toegepaste grafiek getuigen van een levendig- decoratieve geest met zin voor monumentaliteit. De techniek blijft hij trouw, de beelden zijn kennelijk

JOHN F. GREENWOOD
H. E. BATES



in het hout gesneden of gegraveerd, met liefde voor de materie, die hem zovele accenten mogelijk maakt. Hij weet, waar nodig, de toonburijn te gebruiken, echter op onopvallende wijze. Wij bedoelen het instrumentje of harkje, waarmee een aantal dicht openstaande evenwijdige lijntjes kan worden getrokken en alzo verrassende werkingen kunnen worden bereikt.



                                                                          UIT THE FABLES OF ESOP
AGNES MILLER- PARKER
"A very dangerous tool, apt to make the work look cleverer than it is and mechaical", aldus kenschetste CLARE LEIGHTON deze "multiple tool".
De houtgaveerster MARGARET HAYTHONE heeft met de toonburijn dan ook verschillende harer prenten bedorven door een te schril contrast met de gewone burijnlijnen.
Een meesterlijk gebruik van het harkje maakt AGNES MILLER PARKER; het is geheel in de bewerking van de andere delen ener prent opgenomen. Bij de beoefening van elke grafische techniek is goede tekenkunst een eerste voorwaarde; daarmee staat en valt het resultaat. Deze kunstenares heeft een fijnzinnig vermogen voor compositie en perspectief. Daarbij beheerst xij het edele handwerk volkomen. Zij weet delicate krachten te ontlokken aan het palmhout, door in fluwelen overgangen van licht naar donker een soms mysterieuze spanning te leggen. Het valt niet te ontkennen, dat hier, waarschijnlijk, een toppunt van kunnen is bereikt, een grens, die de aard der techniek gebiedt, omdat de litografische steen eenzelfde schakering kan geven. Het eigenaardige is echter, dat men telkens verlangt weer nieuw werk van deze begaafde vrouw te zien. Zulk een werkwijze geeft geen verdere uitzichten, pkeegt men te zeggen, want al hetgeen mogelijk is, werd hier geboden. Nieuwe motieven kunnen echt zulk een talent tot een schone wending brengen. In haar illustraties bij de fabels van Esopus, met initialen van haar echtgenoot WILLIAM MAC CANCE heeft vij buitengewone prestaties geleverd, alsook in haar tedere verbeeldingen voor tal van andere boeken. Haar opleiding, aanvankelijk voor schilderes, is in haar werk merkbaar. Zo fijn zijn haar gravures bewerkt, dat zij penseeltoetsen schijnen te dragen. JOAN HASSALL is in wezen veelzijdiger dan AGNES MILLER PARKER, wier kracht ligt in de weergave van dieren en bloemen en buitenleven. Zij tekent de mens in een galant avontuur, in een huiselijke omgeving, in zijn vreugd en kommer, in zijn stijl van bijkans een eeuw geleden. Zij is een meesteres in het uitdrukken van een genoedsaandoening op het menselijk gelaat, ook al is dit buitengewoon klein van admeting. Zij weet de ruisende weekde der zijden en kanten kleedij van de dame in het hout te griffen, in subtiele overgangen van plooien en val de stof uit te drukken. En zij deinst er niet voor terug het grootse van de natuur voor u op te roepen in een tot in bijzonderheden uitgesponnen beeld. Zij is dan ook .....natuurlijk en door die ongedwongenheid is zij menselijk, levend in haar soms ragfijne houtgravures. Ragfijn, maar toch weer met rijker werkung, met veeltoniger dictie, met speelser noten dan AGNES MILLER PARKER vermag, althans wat de technische bewerking der materie betreft. Elk talent heeft in deze zijn grenzen, maar het schijnt dat deze, wat de keuze der motieven aangaat, voor JOAN HASSALL niet bestaan. Zij heeft zich zowel aan boekillustratiekunst als aan andere toegepaste grafiek gewijd.
Een kunstenaar van bekenis, vooral in verband met het boek, is A. REYNOLDS STONE. Ook hij heeft het vermogen, in een l;ein bestek een sprekend en levendig geheel op ter roepen, doch zijn beeld is subtiel- naturalistisch. Het is strakker van bouw en heeft daardoor meer stijl dan het werk van KOAN HASSALL, hoe begaafd als tekenares en technisch knap als houtgraveerster zij ook moge zijn. SONE 'prenten zijn grootser, meer gedragen en door het ingetogene, het getuchtigde, ogetwijfeld edeler dan de voordracht vol expansie bij die kunstenares. Niet dat zij niet sober zou kunnen zijn, wanneer een opdracht dat eist, Stone daarentegen kan niet zo weelderig en uitbundig zich geven als HASSALL. Hij kent de zelfbeperking. dringt de krachten samen en weet in het vereendoudigde beeld de gedachte aan het meerdere te leggen. Hij heeft- hetgeen ook van JOAN HASSALL kan worden getuigd- een fijn ontwikkeld gevoel voor de fraai gevormde letter en het zou niet behoeven ye verwonderen, wanneer hij er eens toe kwam een bepaalde letter te ontwerpen. Hij is zeer kundig in het maken van kop- en sluitstukken voor de hoofdstukken van een boek en zijn illustraties zijn krachtig van eenvoud. een voornaa, en bij uitstek grafisch talent.
Reeds noemden wij JOHN BUCKLAND WRIGHT, die verscheidene boeken heeft geïllustreerd, ook Nederkandse.

GWENDA MORGAN







HOUTGRAVURES VAN A. REYNOLDS STONE
Zijn figuren hebben een plastische kracht en met kennelijke voorliefde beeldt hij de vrouw af. Hij is een sprekend voorbeeld van een kunstenaars, die zijn talent heeft onwikkeld doordat hij daarvoor van vershillende uitgevers, o.a. ook van de Nederlandse uitgever A. A. M. STOLS, de gelegenheid heeft gekregen. Zijn kracht ligt in het element van het decoratieve, het fijn- gestileerde, hetgeen niet alleen in de grote prenten tot uiting komt, maar booral in de kleinere, die bijna altijd voor de functie van het vignet zouden kunnen dienen. Een harmonieus en glanzend spel van zwart en wit valt daarin meestal waar te nemen.
Een voorbeeld, dat veel met de toonburijn kan worden bereikt zonder hinderlijk te zijn, is het werk van JOHN F. GREENWOOD. Maar het is daardoor, evenals de prenten van GWENDA MORGAN, enigszins zakelijker, koeler, architectonischer, dan het andere. Er zijn nog veel kunstenaars, zoals CLIFFORD WEBB en niet te vergeten ROBERT GIBBINGS, die wij gaarne uitvoerig zouden bespreken, doch de opzet van dit artikel gedoogt zulks niet. Wij hopen, dat velen ervan zullen zijn overtuigd, dat de Engelse houtgraveerkunst op een hoog peil staat en dat zij in menig opzicht een voorbeeld kan zijn voor de beoefenaars, vooral beginnenden, in andere landen.



ILLUSTRATIE

HOUTSNEDE VAN REYNOLDS STONE


ILLUSTRATIES

Houtsnede van JOHN O'CONNOR

Pagina van de "STUDIO"



HOUTSNEDEN VAN GWENDOLEN RAVERAT

FOGGY  NIGHT                   I AM GRANT

Kerstkaart
Houtsnede van JOHN O' CONNOR



Kerstkaart
Houtsnede van FRANK MARTIN







GEORGE MACLEY 1948





Prospectus van "Love Night"
Houtsnede van JOHN BUCKLAND WRIGH


SPECIMEN PLATE



Prospectus
Houtsneden van ROBBERT GIBBINGS


Houtsnede
vervaardigd door een leerling van de kunstschool te Nyiregyháca

Bovenstaande houtsnede is penseelachtig uitgevoerd en mist een pittige en krachtige snede, die zo markant is voor de houtsnijkunst. Hier ontbreekt het wezenlijke van de houtsnijkunst.

Houtsnede van B. ESSERS

Deze en volgende Houtsneden zijn gesneden door de Fransman MORIN- JEAN














Deze en voorgaande houtsneden van MORIN- JEAN werden als illustraties afgedrukt in een roman van Hery de Montherlant, geschreven in 1929, herdrukt in 1948 op de persen van Henry Maillet te Parijs en verschenen in de reeks LE LIVRE DE DEMAIN. In deze serie van de beste tegenwoordige Franse schrijvers verschenen ondermeer romans van de hand van Francois Mauriac, Georges Duhamel, Claude Farere, Kipling, Colette en anderen, verlucht met tal van houtsneden, alle van de blokken gedrukt o. a. van Ch. J. Hallo, Paul Baudier, Morin- Jean, Roger Grillon, A. Roubille, Guy Dollian, Renefer, Constant le Breton, Valentin le Campion en anderen.
In deze goedkope volksedities werden gemiddeld 25 houtsneden afgedrukt. De houtsneden zijn zeer luchtig en pottig gesneden en bovendien in een streng wit- zwart gehouden. Nuanceringen worden praktisch niet gebruikt en het lijkt alsof angstvallig alles wat maar naar gravure zweemt vermeden wordt. Hier en daar zijn de houtsneden te vlug gedaan, waardoor een storende nonchalance soms duidelijk te merken is. Over het algemeen wordt een goede vlakverdeling gehandhaafd en doen dus de houtsneden fors aan.
Opmerkelijk is de zin voor het decoratieve, wat we telkens weer bij deze houtsnijders aantreffen, hoewel ook bij de Nederlandse grafici van die dagen. Deze zin voor decoratie vinden we ook in de illustraties zelf terug. Hier en daar blijkt dat de houtsnijders ook de Japanse en Chinese houtsnijkunst gekend hebben. Overigens doet hun werk zonnig aan, niet bespiegelend en doorworcht zoals vaak in de Engelse houtsneden uit dezelfde tijd.



ENKELE VOORBEELDEN VAN HEDENDAAGSE NEDERLANDSE GELEGENHEIDSGRAFIEK

(HOUTSNEDEN)

Dat de houtsnede en de houtgravure uitstekend dienen voor gelegeheidsgrafiek blijkt wel overduidelijk uit de volgende voorbeelden van Nederlandse grafici. Onder gelegenheidsgrafiek kunnen we rangschikken, kerst- en nieuwjaarsgroeten, paasgroeten, geboorte- huwelijks- en verlovingskaarten en dergelijke. De persoonlijke nieuwjaarskaart deed hogstwaarschijnlijk haar intrede in Wenen. Het waren eenvoudige prentjes met simpele liedjes als tekst. Afbeeldingen van Asmannen, straatvegers, klokluiders, klepperlieden, torenwachters, lantaarnopstekers en dergelijke brave lieden kwamen toentertijd veelvuldig voor.

 Maar vooral in de 20ste eeuw werden dergelijke wensen prenten van formaat, die in vele technieken werden uitgevoerd. Vele prentjes zijn kunststukken op zichzelf. PAM. G. RUETER (geb. 1906) kan wel de specialist op het gebied der gelegenheidsgrafiek worden genoemd. Een van de beste eigenschappen is veelal zijn gelukkige en originele vondsten der motieven. BULDER is eveneens een grote zwart- wit kunstenaar, zoals al zijn prentje duidelijk laat uitkomen. TIJS MAUVE verdiept zich veelal in de rijkdommen der natuur en is "een minnaar van een verfijnde eenvoud". COR DE WOLF is eigenlijk etser (droge naald), maar heeft tal van mooie houtsneden gemaakt.

Ook maken de prenten duidelijk, dat de houtsnijders veel gevoel voor de schone lettervorm moeten en kunnen opbrengen. Hun technisch kunnen komt wel het duidelijk uit in de opvatting en uitvoering van het zwart- wit in het letterbeeld en lettervlak.


Houtgravure COR DE WOLFF
Houtravure PAM. G. RUETER

Houtgravure ADRI DE RUYTER

Houtgravure THIJS MAUVE
RIJMPRENT

Houtsnede van A. VAN DER VOSSEN
bij een lied van Jan van Brabant
Joh. Enschede & Zonen, Haarlem


Een der illustraties uit Job van Hein de Bruin, naar een houtsnede van de kunstenaar HENK KRIJGER



Nieuwjaarsdag
Houtsnede van BODO ZIMMERMAN

"HET OUDE IS VOORBIJGEGAAN, HET NIEUWE IS GEKOMEN".


FOLKERT JANS DE HAAN

Links naar mijn andere sites







Geen opmerkingen:

Een reactie posten